Rob
Berendsen Blerick, zomer 1967.
Frans de overbuurman, mijn pa en ik. Voor de
eerste keer naar het viswater. Toen nog een
manneke van een jaar of 5/6. We vertrokken in
alle vroegte naar het tangkoel hier in Blerick.
Met mijn 3.2 meter lange trots. 100% zuiver
bamboe en met een kant en klaar lijn waar je
zelfs een auto mee kon afslepen. Zo ging ik voor
de eerste keer mee vissen. Wie had er nou
verwacht dat ik binnen het halfuur met een
stukje brood al een karper van wel 30 cm uit dan
moerasgat zou slepen. Mijn vader was apen trots
en ook de overbuurman applaudisseerde. Later
ving ik nog een vorentje, maar die hing er al
zeker een uur aan.
Uiteraard
werd de vangst niet zoals vandaag meteen netjes terug
gegooid, maar werden deze als buit mee naar huis
genomen. Gelukkig waren mijn ouders niet zo`n
visvrienden en hoefde we ze niet te eten. Dus had ik ze
in een plastic zak gedaan en in de schuur bewaard. Die
zomer was het nogal erg warm en al snel kwamen de meest
vreemde geuren vanuit de schuur en begon de plastic zak
zijn eigen leven te leiden. Ik wilde ze beslist bewaren
want het had zo`n gigantische indruk op mij gemaakt.
Helaas waren mijn ouders van andere mening en verdwenen
mijn geschubde vrienden alsnog in de vuilnisbak.
Maar mijn
interesse was meer dan gewekt. Toen ik wat ouder werd
begon de maas wat meer te lonken en kocht van mijn
gespaarde zakgeld een prachtige werphengel met een vol
metalen molen. Wij, mijn vismaatjes en ik hebben daar
heel wat uitgespookt en gelachen. We visten toen op
brasem, voorn maar vooral ook veel op paling. Wie dat
ooit gedaan heeft weet welke capriolen die slangen soms
kunnen uithalen. Lachen gieren en brullen dus, toch ook
altijd weer die spanning. Vele zomers waren dit onze
jachtgronden. Aan de overkant, zo richting Tegelen en
Steyl zat ook altijd zo`n groepje schooiers, die wat
probeerde te vangen. Misschien was het wel mijn huidige
vismaat Huub. Wie zal het zeggen?
Weer een
vismaat verder, lonkte de vijvers weer wat meer. Overdag
met een vaste stok en s`nachts met wat zwaarder geschut
op jacht naar de karpers. Het was volkomen illegaal en
een heel pionier werk om ongezien bij de vijvers te
komen. Zo hadden we na loop van tijd onze eigen techniek
ontwikkeld. Ik viste altijd met de blanke sabel, (de
haak dus rechtstreeks op de lijn). Geen lood helemaal
niets. Enige gewicht was een balletje deeg of stukje
aardappel en een losse slip. We legden dan heel
voorzichtig in en gebruikte een stukje tempex
(schuimplastic), ter grootte van een pingpong bal als
waker. In het schemer van de nacht kon je het balletje
redelijk goed zien. Het mooie van deze manier was, het
rechtstreekse contact met de vis. Zelfs de grotere
brasem`s waren er niet vies van. Je kon alles
verwachten, maar als een karper naderde zag je dat
meteen. Het was toen nog echt een kunst om er een te
haken.
|